We zien de politieke werkelijkheid en de praktijk van alledag regelmatig botsen. Neem het zzp-beleid van Rutte IV. In haar haast om de arbeidsmarkt te hervormen en ongelijkheden te repareren, gaat de overheid voorbij aan de behoeften en belevingswereld van zzp’ers. Wat is er aan de hand? Van welke onbegripvolle patronen is er sprake? En hoe kun jij als publieke professional bewegen in die pas de deux tussen praktijk en politiek?
Het zzp-beleid van Rutte IV en de botsing tussen politiek en praktijk
Een dezer dagen stuurt minister Van Gennip (SZW) haar voortgangsbrief “Werken als zelfstandige” naar de Tweede Kamer. En je kon erop wachten: in haar haast om de arbeidsmarkt te hervormen, maakt de overheid in de totstandkoming van beleid (opnieuw) weinig ruimte voor de behoeften en belevingswereld van (een deel van) de mensen die erdoor geraakt zullen worden. Van de beleidskeuzes zélf kun je ongetwijfeld van alles vinden, maar daar wil ik van wegblijven. Het gaat me om de houding van de overheid in het proces: in zichzelf gekeerd, vooringenomen en gericht op politieke belangen boven de praktijk. Dat blijkt uit een ontluisterende ervaring van Roos Wouters, die als belangenbehartiger van zzp’ers werd uitgenodigd voor een ‘stakeholdersbijeenkomst’.
Wouters verbaast zich over “het gemak waarmee de ambtenaren onze geluiden van onvrede over het zzp-beleid – onze feiten ter vervanging van incorrecte aannames, onze suggesties en kreten om hulp, onze waarschuwingen en smeekbeden – wegwuiven”. Als ze dit oppert, “zegt de ambtenaar in kwestie dat onze belangen nu eenmaal haaks op het coalitieakkoord staan”. Om daar later aan toe te voegen dat “de dagelijkse praktijk nou eenmaal niet [strookt] met de wens van de politieke meerderheid.”
Ik herhaal: “De dagelijkse praktijk strookt nou eenmaal niet met de wens van de politieke meerderheid.”
Laat dat even tot je doordringen.
Daarmee zégt de ambtenaar hier nogal wat. Het duidt er wat mij betreft op dat de overheid er (opnieuw) voor kiest om de politieke werkelijkheid voor de maatschappelijke werkelijkheid te laten gaan. Om het gekrakeel in de Tweede Kamer zwaarder te wegen dan de stemmen uit de echte wereld, waar echte mensen echt geraakt worden door de echte effecten van in wettelijke vaagtaal en onleesbaar beleidsproza gestolde politieke compromissen.
In dit geval zou het beleid bijvoorbeeld kunnen leiden tot grote problemen voor zzp’ers, die onder meer verplicht worden om deel te nemen aan een publieke standaard-arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze maatregel is er op gericht “oneerlijke concurrentie en te grote inkomensrisico’s voor individuen [te] voorkomen”, aldus het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV (p. 23). Er zijn allerlei redenen om daarbij niet over één nacht ijs te gaan (al was het maar dat ieders situatie en dus ook risico’s verschillen), maar het feit dat zowel UWV als Belastingdienst aangeven “grote uitdagingen en obstakels voor de uitvoering” te zien, lijkt mij een belangrijk rood signaal. Of op z’n minst een reden om gedegen in gesprek te gaan met de mensen die door deze maatregelen geraakt gaan worden.
Uit het relaas van Wouters blijkt echter dat dat ‘in gesprek gaan’ hier niet veel meer behelst dan als de plannen gemaakt zijn nog even kunnen constateren waar het straks zal gaan wringen. Oftewel: te elfder ure nog wat mogen sputteren, maar eigenlijk vooral maar inschikken. En waarom? Omdat ‘de dagelijkse praktijk’ en ‘de wens van de politieke meerderheid’ niet op elkaar passen.
De paradoxale pas de deux tussen politiek en praktijk
Dit recente voorbeeld bewijst opnieuw het bestaan van ‘onbegripvolle patronen’ (ontdekt, gemunt en uitvoerig beschreven door Maike Klip) in het gedrag van de overheid. Deze onbegripvolle patronen zijn een set aan samenhangende redenen die publieke professionals aanvoeren als verklaring – of, als je cynisch wilt zijn, als excuus – voor niet-empathisch en op het systeem gericht handelen.
In dit geval is het eerste onbegripvolle patroon dat zichtbaar is dat de beleidsmakers bang lijken te zijn ‘dat het politiek wordt’. In dit voorbeeld zie je immers heel duidelijk de paradoxale pas de deux tussen politiek en praktijk: de politiek zit er namens de praktijk, maar betrekt diezelfde praktijk vervolgens nauwelijks bij de totstandkoming van beleid, uit angst dat de politiek er onderling niet uit komt. Het is heel duidelijk dat (machts)verhoudingen tussen politiek/beleid en uitvoering leiden tot risicomijdend en ander ongewenst gedrag van publieke professionals. Hier uit dat zich in het feit dat het kabinet (en dus de beleidsambtenaren), zo blijkt uit de hierboven al gelinkte Kamerbrief van toenmalig minister Koolmees, er in reactie op het signaal van UWV en Belastingdienst (grote obstakels voor uitvoering) vanwege de “onverminderd grote” belang van deze oplossing voor kiezen “het vraagstuk vanuit een andere route benaderen, waarbij de focus ligt op wat wel haalbaar is”. Maar natuurlijk ook in het (‘geïrriteerde’, aldus Wouters) antwoord van de beleidsambtenaar op kritische vragen en opmerkingen, en de constatering dat de praktijk en de wens van de politieke meerderheid nou eenmaal niet stroken. Daarmee is de kous blijkbaar af.
Dat is meteen ook het tweede duidelijk herkenbare onbegripvolle patroon: de ‘geraakte’ betrokkenen véél te laat betrekken. De crux van de oplossing met “focus op wat wel haalbaar is”, is namelijk: “een verzekering voor iedereen die winst uit onderneming geniet, zonder dat daar uitzonderingen op worden gemaakt of keuzemogelijkheden worden gegeven”.
Inderdaad: ongelijke monniken, gelijke kappen. Je zult zien dat er daardoor niet veel meer te doen valt aan de mismatch tussen wat mensen nodig zullen hebben in hun specifieke situatie en wat de overheid binnen de beleidskaders voor ze kan doen. Er gáán uitvoeringsproblemen ontstaan, en dús gaan er zzp’ers tussen wal en schip vallen. Omdat het gaat om een inkomensverzekering zul je zien dat er straks allerlei zaken niet gedekt zullen zijn, en dat specifieke groepen zzp’ers in geval van arbeidsongeschiktheid tóch geen recht hebben op een (aanvullend) inkomen. Al die jaren premie afgedragen, maar tóch in de schulden. Dan kun je als zzp’er zelfredzaam zijn tot in je haarvaten, maar dat trekt wat krom ontworpen is niet ineens recht.
Terwijl veel van die problemen voorkomen kunnen worden als er wél geluisterd wordt naar de bezwaren en zorgen van de betrokkenen.
Publieke professionals als pleitbezorger van praktijk én politiek
Wat is nu de moraal van dit verhaal? Dat je als publieke professional geen genoegen mag nemen met ‘de dagelijkse praktijk en de wens van de politieke meerderheid stroken nou eenmaal niet met elkaar’. Je bent niet maar-een-radertje, je kunt écht een verschil maken.
Want uitvoeringsorganisaties kennen de burger. Bij naam. Ze weten bovendien ontzettend veel van diens situatie. Ze staan zó dicht bij de burger, dat ze de verantwoordelijkheid wel moeten nemen om te allen tijde voor die burger in de bres te springen.
Dat betekent: in een uitvoeringstoets niet alleen kijken naar impact op de eigen uitvoeringscapaciteit. Niet alleen zeggen dat je ‘grote uitdagingen en obstakels ziet voor de uitvoering’, maar óók welke impact je verwacht voor de burger. Stel je zelf de vraag of de aannames over de situaties, de belastbaarheid en zelfredzaamheid van burgers die onder de wet liggen wel realistisch zijn. Vragen we niet te veel van mensen? Hanteren we niet een te enge definitie van onze verantwoordelijkheid hier? En: houden we voldoende rekening met alle mogelijke situaties waarin burgers kunnen leven?
Oftewel: als publieke professional moet je pleitbezorger zijn van de burger, en niet alleen van de politiek – van de minister. Dat betekent ‘nee’ durven zeggen. Tegen de minister. Tegen de Tweede Kamer. Niet omfloerst en multi-interpretabel. Maar luid en duidelijk: Nee. Dit. Gaat. Niet.
Niet zó, althans. Wel zó.
Je moet na een ‘nee’ wel altijd een alternatief bieden; alleen een ‘nee’ is geen pleitbezorgen, dat is de hakken in het zand zetten. Daar schiet niemand wat mee op. En dat alternatief is tien keer sterker als je de betrokkenen daarover laat meedenken, zonder ze af te schepen met dooddoeners als een mismatch tussen praktijk en politieke meerderheid. Dus omarm kritische vragen, luister echt naar betrokkenen en probeer samen tot levensvatbare alternatieven te komen.
Ten slotte: op die manier ‘nee’ zeggen hoeft absoluut niet te conflicteren met de in veel overheidsgeledingen nog altijd onuitroeibare overtuiging dat je ‘de bestuurder uit de wind moet houden’. Immers, dat kun je ook omdraaien. Juist ‘niet zó, maar zó’ zeggen en nog even om geduld vragen is vaak het behoeden van je bestuurder. Nu een minder rooskleurig verhaal in de Kamer, (nog) even niet ‘scoren’ met een snelle concretisering van een van de punten uit het coalitieakkoord. Maar over een paar jaar ook geen mea culpa met het schaamrood op de kaken.
Laten we tenminste hopen dat we nog op tijd zijn om dat te voorkomen.